Agronomie

Kennis delen over agronomie

Homburg Belgium vind kennis delen, met zowel dealers als (potentiële) klanten enorm belangrijk. Vandaar dat u op deze pagina's veel informatie vindt over bodemleven en meer....

Where farming starts....

Väderstad ontwikkelt al sinds de jaren ‘60 grondbewerkingsmethoden en ontwikkelt en produceert zaaimachines, cultivators, eggen en pakkerrollen.
Het doel van Väderstad is, door hun nieuwsgierigheid en voortdurende wens tot verbetering van machines, om de werkzaamheden van boeren te verlichten en te vereenvoudigen.
De ambitie van Väderstad is om machines vanuit de agronomie te ontwikkelen die verschillende taken uitvoeren, met een hoge werksnelheid, in een enkele werkgang.

Dit levert een maximale opbrengst, terwijl de boer tijd, energie en geld bespaart.

Om u zo goed mogelijk te informeren over de producten van Väderstad en onze kennis over ‘Basis Agronomie’ met u te delen, vindt u hier alle informatie die u nodig heeft over bodemkundig principes, zaaibedden, bodemanalyse & bescherming,
en over de natuur het werk laten doen.

De grondbeginselen

Wanneer u de werking van uw bodemleven met al zijn elementen en eigenschappen goed
begrijpt, heeft u een goede basis voor gezonde en duurzame akkerbouw. Om uw akkerbouw
volledig te optimaliseren, zijn wij van mening dat u goed dient te begrijpen hoe uw bodem
werkt en hoe de bodem kan reageren onder verschillende omstandigheden. Daarom hebben
we een makkelijke handleiding met feiten samengesteld over verschillende grondsoorten,
bodemstructuren en structuurvormende processen.

Bouwstenen van de bodem

De bewerkte grond welke een zaaibed vormt bestaat maar voor de helft uit vaste stof, het andere deel bestaat uit poriën gevuld met water of lucht. Van de vaste stoffen hebben klei en organisch materiaal de grootste invloed op de bodem en bepalen deze eigenschappen de uiteindelijke  grondbewerking. Grond bestaat voor ongeveer 50% uit vaste stof met 50% poriën er tussenin. Makkelijk gezegd; de helft van de kluit grond is vaste stof en de ander helft zijn poriën.

Poriën met water of lucht
De vaste stof bestaat uit mineraaldeeltjes van verschillende groottes of uit organisch materiaal. De poriën zijn gevuld met lucht of met water, dit is afhankelijk van hoe nat de grond is op dat moment, de structuur en de wijze van grondbewerking. Onder ideale omstandigheden is de helft van de poriën gevuld met water en de andere helft met lucht. Maar in grondsoorten met een samenstelling van kleisoorten, is het poriënvolume water wat hoger (40-60%) dan in fijnkorrelige grondsoorten zoals zand (35-45%).

Bodem korrelgrootte klassen

De bodemstructuur is een grote vermenging van diverse soorten minerale deeltjes. Veel landen gebruiken een eigen classificering, maar een algemeen internationaal gebruikt systeem verdeelt de bodemstructuur op in delen zoals: steen, grind, zand, silt, leem en klei. Te zien in tabel ‘Deeltjesgrootte verdeling.’De tabel toont het verschil in grootte tussen de soorten minerale deeltjes in bepaalde bodem en de betekenis hiervan. Klei- en humusdeeltjes zijn de kleinste bestanddelen in de bodem. Hun gemiddelde diameter is minder dan 0,0002 mm (d.w.z. 1000 keer kleiner dan een korrel zand), deze bestandsdelen worden colloïden genoemd. Het oppervlakte van kleideeltjes heeft een negatieve elektrische lading. Dit betekent dat positieve geladen voedingsstoffen zoals kalium-, calcium- en magnesiumionen zich kunnen binden aan de kleideeltjes. De kleideeltjes omvatten daarom nutriëntenreserves voor planten.

Slib houdt water vast

Landbouwgrond is meestal een mengeling van verschillende grootte groepen deeltjes. Als grind en zand de bodemtextuur domineren, geeft dit een doorlatende, droog en relatief onvruchtbare bodem. Zit er een aandeel zand in een kleibodem, dan maakt dit de bodem warmer. Zilt gronden zijn meestal koud en waterdicht en kunnen gemakkelijk water opnemen door capillaire werking. De kleinste minerale deeltjes, klei, hebben een grote invloed op de bodem, zelfs al is de concentratie maar rond de 5%. Kleigronden krimpen en zwellen en geven een bewerkte structuur aan de grond, met scheuren en spleten waar wortels kunnen groeien door het gehele bodemprofiel. De typische kenmerken van verschillende grondsoorten worden bepaald door het kleigehalte. Deze heeft veel invloed op de gehele bodem en ook op de grondbewerking.

Organisch materiaal is positief

Het organisch materiaal in de grond heeft ook een duidelijke invloed op het karakter van de bodem. Het bestaat voor bijna 60% uit koolstof (C) en is afkomstig van plantenresten die zijn afgebroken door micro-organismen. In dit ontbindingsproces (zie afbeelding), komen plantnutriënten zoals stikstof (N), fosfor (P) en zwavel (S) vrij. Organisch materiaal heeft een enorme belangrijke betekenis voor de bodemeigenschappen en de invloed daarvan is bijna altijd positief voor de akkerbouwer.

Het beïnvloedt:

  • Bodem structuur en stbailiteit
  • Waterbeheersing
  • Grondbewerking
  • Voedingsreserves
  • Verzilting en korstvorming

1. Bodemfauna begint met de ontbinding van dood organisch materiaal, gedeeltelijk door het af te breken in kleinere stukken en door het ontstaan van wormgangen in de grond, waardoor de toevoer van zuurstof toeneemt. Regenwormen spelen een specifieke -en belangrijke rol bij het afbreken van het organische materiaal en het mengen van de grond.

2. Bacteriën en schimmels zetten de afbraak in fases voort. De laatste fase genaamd mineralisatie, is de vorming van simpele eindproducten die beschikbaar zijn voor planten (bijvoorbeeld: nitraat, fosfaat en sulfaat).

3. Vorming van humus. De ontbinding van verschillende organische stoffen, verloopt via een reeks stappen die steeds eenvoudiger worden naarmate de ontbinding verder vordert. Deze tussenstappen reageren op elkaar door verbindingen die gemaakt worden door de bodemorganismen. Dit leidt tot de vorming van nieuwe chemische stoffen die worden omgezet in een hoog molecule gewicht, met een donkere kleur, bekent als humusachtige stoffen. Deze humusachtige stoffen hebben het vermogen om positief geladen ionen van kalium, calcium en magnesium te binden.

De kleinste deeltjes hebben een groot specifiek
oppervlak


Fijne klei (<0.0002mm) en organische stoffen zijn colloïden en vertegenwoordigen de kleinste bodemcomponenten van de grond. Ze hebben echter een groot specifiek gebied (zie tabel), dat wil zeggen een groot oppervlakte in verhouding tot hun gewicht. Het specifieke gebied neemt toe met afname van deeltjesgrootte.
De oppervlakte van kleideeltjes is negatief geladen, dus voedingsstoffen in de grond die kationen zijn, en die gebonden zijn aan het oppervlak, creëren een voorraad voedingstoffen voor de plant.

Een kenmerk van kleimineralen zijn hun platte vorm. Dit, samen met hun kleine formaat, betekent dat kleicolloïden een erg groot oppervlakte in tegenstelling tot hun massa hebben; een hoog specifiek gebied.

In perspectief; Een gram zand heeft bijvoorbeeld een gecombineerd oppervlak van ongeveer 1,5 - 2 cm2, wat overeenkomt met een postzegel. Een gram klei kan echter een gecombineerd oppervlak van meerdere 100 m2 hebben - een huis van gemiddelde grootte.

Woordenboek

Capillair = capillair water is water dat via de verbinding van de watermoleculen in de poriën, adhesie, maar ook door
aantrekking tussen watermoleculen, cohesie, omhoog kan stijgen in de bodem in de fijne poriën. Zompige bodems hebben
een hoge capillariteit en combineren een grote hoogte van capillaire stijging met een hoge mate van capillaire stijging.
Kationen = positief geladen ionen in de bodem, bijv. calium, calcium en magnesium.
Colloïd = colloïden zijn de fijnste deeltjes in de bodem, met een gemiddelde diameter van minder dan 0,0002 mm.
De colloïden bevatten wat organisch materiaal en fijne klei.
Minerale deeltjes = bodemmineraaldeeltjes zijn de anorganische kleinste bestanddelen, die zijn gevormd door verwering
van verschillende mineralen en gesteente soorten of die daar naar toe zijn getransporteerd, bijvoorbeeld door
waterstromen.
Porie = bodemporiën zijn de ruimten, kanalen en scheuren in de grond, die zijn gevuld met water of lucht, afhankelijk van
het daadwerkelijke watergehalte van de grond.
Bodemfauna = wormen, pissebedden, kevers, duizendpoten, mijten en andere organismen die de deur voor bacteriën en
schimmels openen door middel van het verdelen en afbreken van plantenresten in hun mond, maag en darmen.
Specifiek oppervlakte = het gecombineerde oppervlak van de bodemdeeltjes wordt uitgedrukt als vierkante meter per
gram droge grond en is een belangrijk kenmerk omdat het de hoeveelheid voedingsstoffen aangeeft die de bodem kan
vrijmaken door verwering en zich aan zijn oppervlak kan binden.
Textuur = grondtextuur verwijst naar de verhoudingen van minerale deeltjes met verschillende gemiddelde diameter, dat wil
zeggen de relatieve verhoudingen van zand, slib en klei.

Kenmerken van verschillende grondsoorten

De grondsoort bepaalt hoe en wat we kunnen telen en is de basis voor alle landbouw. Hier is een korte handleiding voor de kenmerken van elk bodemtype.
stelling van kleisoorten, is het poriënvolume water wat hoger
(40-60%) dan in fijnkorrelige grondsoorten zoals zand (35-45%).

Zandbodems

Zandbodems zijn vaak droog, voedingsarm en snel
drainerend. Ze hebben weinig (of geen) vermogen om
water te transporteren vanuit diepe lagen via capillair
transport. Hierdoor is het verstandig om de grondbewerking
van zandbodems in de lente te minimaliseren,
om ervoor te zorgen dat er vocht in de bodem blijft.
De voeding- en waterhoudende capaciteit van zandbodems
kunnen worden verbeterd door het toevoegen
van organisch materiaal.

Slibbodems, 0-10% klei

Deze bodems verschillen van zandbodems doordat
korstvorming kan optreden. Als ze over-bewerkt zijn,
kunnen ze verdicht worden en dit verlaagt hun mogelijkheid
om water te absorberen in natte periodes. Bij
droge omstandigheden kan de grond lastig en hard
zijn om de bewerken. Ze zijn echter in het algemeen
vrij makkelijk om te bewerken en ze kunnen grote
hoeveelheden water opslaan. Ze vereisen goede terugverdichting en grondbewerking in natte periodes
moet worden vermeden.

Kleigronden met 10-25% klei

Deze gronden verschillen van de al beschreven gronden
omdat er korstvorming optreed. De korst is vaak
zo hard dat het bewerkt moet worden. Met een laag
gehalte van klei en organisch materiaal, is het bodemopbrekendvermogen
vaak slecht.

Kleigronden met 25-40% klei

Deze bodems hebben de mogelijkheid om water via een capillair systeem te transporteren vanuit diepe lagen, maar de snelheid is laag waardoor er niet voldoende water beschikbaar is voor de plant. Deze bodems zijn donker van kleur en het bodemopbrekendvermogen is groter. Dit opbrekende vermogen verminderd het risico op korstvorming. Deze bodems moeten voor goede teeltomstandigheden bij het juiste watergehalte worden bewerkt. Er is wel een risico voor het vormen van kluiten als de omstandigheden te droog zijn of voor verdichting als de omstandigheden te nat zijn. Deze bodems hebben de goede eigenschappen dat ze hun structuur verbeteren door middel van de werking van het klimaat, wortels, etc.

Kleigronden met 40% klei

Zware klei heeft een erg hoog water behoudend vermogen, maar het meeste water is niet direct beschikbaar voor de planten. Het humusvermogen is meestal hoger dan in andere minerale bodems. Ze vormen geen korst wanneer ze droog zijn. Deze bodems hebben een erg goede mogelijkheid om hun structuur te verbeteren door middel van bijvoorbeeld, vriezen/ontdooien en drogen/bevochtigen. In koude winters vriest klei uit elkaar en vormt het een zeer gunstige bewerkbare structuur in de bovenste laag van de grond. Als de klei uitdroogt zonder dat het bevroren was, kan het erg hard worden en is het erg lastig om te bewerken. 

In de met water verzadigde toestand kunnen deze gronden zeer kleverig zijn en zeer ondoordringbaar voor water. Door het hoge kleigehalte, is het voedingsgehalte ook erg hoog. Zware klei heeft een goede terug verdichting nodig op het zaad als deze in droge omstandigheden wordt gezaaid, maar niet wanneer de omstandigheden vochtig zijn. Het risico met grondbewerking wanneer het nat is, is dat het kan leiden tot bodemverdichting.

Woordenboek

Capillair = capillair water is water dat via de binding van de watermoleculen in de poriën, adhesie, maar ook door aantrekking tussen watermoleculen, cohesie, omhoog kan stijgen in de bodem in de fijne poriën. Zompige bodems hebben een hoge capillariteit en combineren een grote hoogte van capillaire stijging met een hoge mate van capillaire stijging.
Klei = klei is de kleinste deeltjesgroep, met een gemiddelde deeltjesdiameter van minder dan 0,002 mm. Zie tabel "Deeltjesgrootteverdeling" onder het kopje "De bouwstenen van de bodem".

Bodemstructuur

Bodemstructuur beschrijft de fysieke toestand van de grond. De zanddeeltjes in een zandbodem worden zwak samen gehouden en vormen geen verdichting, terwijl de kleideeltjes in een kleigrond gemakkelijk op één hopen. Deze verkleving maken de kleigronden makkelijk bewerkbaar en verbeteren de aanvoer van lucht en water. 
Bodemstructuur wordt gedefinieerd als de 3-D ordening van primaire deeltjes in de bodem, bijvoorbeeld waar de primaire deeltjes zich bevinden en hoe ze met elkaar verbonden staan. Bepalende factoren voor bodemstructuur bestaat uit zijn textuur en het gehalte aan organisch materiaal. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bodems met een enkelvoudige korrelstructuur en tussen bodems met een bewerkte structuur.

Zandgronden worden niet bij elkaar gehouden
Een zandgrond zoals deze (zie afbeelding) is een voorbeeld van een enkele-korrel structuur. De zandkorrels zijn relatief groot en meestal zwak bij elkaar gehouden. Zelfs zandgronden met een hoger colloïden gehalte valt gemakkelijk uit elkaar wanneer ze worden bloot gesteld aan druk in de grond. Een zandgrond met een laag kleigehalte vereist vaak een diepere teelt om een goede akkergrond en teeltlocatie te creëren. Het lage kleigehalte geeft de zandgrond een laag intern structuurvormend vermogen. 

Een zandgrond is een voorbeeld van een losse zandkorrels.

Kleigronden worden gebonden
Een kleigrond zoals deze (zie afbeelding) wordt samen gehouden en heeft vaak een samengebonden structuur. Zelfs bij een gehalte van 5%, heeft de klei een erg sterke impact op de bodem en domineert het de eigenschappen. 
De gebonden structuur is het resultaat van een reeks processen in de bodem die met elkaar aggregatie vormen. Dit structuur vormende proces heeft een impact op de bodemstructuur in een dynamisch samenspel met de grondbewerking.
Een kleigrond heeft vaak een kleverige structuur

Kluiten verbeteren de bodem
Wanneer kleideeltjes samen worden gebonden in kleikluitjes, zijn de eigenschappen van de bodem bijna altijd verbeterd. Een belangrijk effect is dat de grondbewerking makkelijker wordt. De beweging van lucht is ook beter, het verbetert het transport van lucht naar de wortel en de koolstofdioxide uit de wortel. De geaggregeerde structuur verbetert ook de doorlaatbaarheid van de bodem voor water en zijn vermogen om water vast te houden. Een goede bodemstructuur maakt van akker kleigrond een nog betere productieve voedingsbodem, aangezien het alle essentiële functies voor de plant en het wortelsysteem heeft. 

Wanneer kleideeltjes samen worden gebonden in klei aggregaten, verbeteren de eigenschappen in de grond vrijwel altijd.

Woordenboek
Geaggregeerde structuur = wanneer de primaire deeltjes afkomstig zijn uit de kleideeltjesgroottegroep, zijn ze aan elkaar gebonden en vormen aggregaten die vervolgens kunnen worden gestabiliseerd door organisch materiaal, kalk en verschillende chemische toevoegingen.
Koolstofdioxide = gasvormig afvalproduct van celademhaling in de wortels dat ook de bouwsteen is, samen met water, voor suikers die door de plant zijn gecreëerd door middel van fotosynthese.
Colloïd = colloïden zijn de fijnste deeltjes in de bodem, met een gemiddelde diameter van minder dan 0,0002 mm. De colloïden bevatten wat organisch materiaal en fijne klei.
Zuurstof = element dat in lucht voorkomt als zuurstofgas met een concentratie van 21% - van vitaal belang voor celademhaling in planten en hun wortels.
Structuur met enkele korrel = in een bodem met een structuur met een enkele korrel, worden de primaire deeltjes zeer zwak of helemaal niet samengehouden in een vorm van aggregaat.
Textuur = grondtextuur verwijst naar de verhoudingen van minerale deeltjes met verschillende gemiddelde diameter, dat wil zeggen de relatieve verhoudingen van zand, slib en klei in het bijzonder volgens de tabel "Deeltjesgrootteverdeling" onder het kopje "De bouwstenen van de bodem".

Structuur vormende processen

De structuur van kleibodem is het resultaat van een aantal verschillende processen, die samen het bodemprofiel karakter geven. Grondbewerking heeft ook effect op de bodemstructuur door het te verstoren tot enige diepte en het vermengen van oogstresten. 

Vorst of hitte
Vorst en kou in de winter en warmte in de zomer hebben hetzelfde effect op de manier waarop in de bodem het water verdwijnt. Beide processen laten de bodem opdrogen en wanneer het water is verdwenen worden de kleideeltjes dichter bij elkaar gedrukt. Het resultaat is mechanisch gecreëerde kleikluiten.

Chemische processen
Organisch materiaal, ijzer, aluminiumoxiden en carbonaten stabiliseren de bodemaggregaten door als bindmiddel te fungeren. In bodems die niet zijn bewerkt, speelt dit proces een grote rol. Echter, herhaalde grondbewerking vermindert de stabiliteit van deze aggregaten, in akkerbouwgrond is de structuur daarom meer afhankelijk van het bodemklei-gehalte en de biologische activiteiten.

Regenwormen
Regenwormen eten plantenresten en mengen ze in de grond als ze hun weg vreten door het bodemprofiel. Hun uitwerpselen fungeren als lijm tussen de bodemdeeltjes en verhogen de stabiliteit van de aggregaat. Regenwormen stimuleren ook de bodemmicro-organismen, die de bodemstabiliteit verhogen door het produceren van slijm en andere verbindingen.

Planten
Planten drogen de grond uit door hun wateropname op dezelfde manier als vorst en warmte. Wanneer de grond uitdroogt, worden de kleideeltjes dichter bij elkaar gedwongen, waardoor kluitvorming word gevormd en versterkt. Plantwortels verhogen ook de hoeveelheid organisch materiaal dat zich in de bodem bevindt en laten wortelkanalen achter.

Drainage
Drainage voert overtollig water weg in het bodemprofiel en droogt zo de grond uit. Op deze manier helpt drainage om de bodemstructuur te verbeteren. Weinig bodems zijn zelf-drainerend, hierdoor is drainage essentieel voor uniforme droging van de grond, voor vermindering van de bodemverdichting en voor vroege teelt van gewassen in de herfst en de lente.

Organisch materiaal en kalk
Dierlijke mest, groenbemester, oogstresten etc. leveren organisch materiaal aan de bodem. Op korte termijn verhoogt dit de biologische activiteit en veroorzaakt het een bloei van bodemmicro-organismen. Op lange termijn verhoogt het het gehalte van het organische materiaal, die de stabiliteit van aggregaten verbetert. Regelmatige toevoeging van kalk verbetert ook de vorming van aggregaat.

Zware machines
Op akkergronden veroorzaken gangen met zware machines voor bodemverdichting. Bodemverdichting heeft als gevolg dat de grote poriën in de grond worden samengeperst. Dit betekent dat transport van water of lucht naar de wortels wordt belemmerd. Drainage is ook beperkt en het wordt moeilijker voor de wortels om hun weg naar beneden door de grond te forceren.

Het resultaat is het bodemprofiel 
Samen resulteren alle benoemde structuur vormende processen hierboven, in een bodemprofiel dat vaak fijne aggregaten aan het oppervlak heeft en grovere aggregaten dieper in de grond. De processen zijn dynamisch waardoor de structuur door de tijd heen verschilt. Voor akkerbouwers die zich focussen op de toekomst en duurzame productie, is het belangrijk om de factoren die het structureringsproces beheersen, te begrijpen. Via een diagnose is het erg gemakkelijk om een beeld te krijgen van de structuur van de bodem. 

Grondbewerking beïnvloedt de structuur
Het telen beïnvloedt de bodemstructuur, het onderwerken van plantenresten beslist of conventionele grondbewerking, minimale grondbewerking of direct zaaien wordt toegepast. De bewerkte laag heeft meestal een losse structuur, terwijl een dichtere laag wordt gecreëerd op grondbewerkingsdiepte. Deze dichtere laag ontwikkelt zich ongeacht welke grondbewerkingstechniek wordt gebruikt, maar de diepte waarop het ontstaat verschilt. Om dichte lagen in de bodem te voorkomen is het belangrijk om af te wisselen met grondbewerkingsdieptes.

Woordenboek
Carbonaten = carbonaat (CO 3 2-) is een zout van koolzuur (H 2 CO 3) - vaak te vinden in de bodem als calciumcarbonaat (CaCO 3) en vormt ook de basis voor kalkhoudende verbindingen, meestal gemalen calcium carbonaat.
Vorst = betekent dat het grondwater bevriest tot ijs wanneer de temperatuur zakt - positief vanuit het perspectief van de bodemstructuur omdat het volume van het water toeneemt wanneer ijs wordt gevormd en dit proces de grond losmaakt.
Groenbemester = gewassen zoals gras, mosterd, klaver etc., die groeien in de periode tussen de hoofd- gewassen, bijvoorbeeld tussen wintertarwe en lentegerst. Gebruikt voor verschillende doeleinden – verlagen van stikstofuitspoeling uit de bodem, verhoging van de aanvoer van organisch materiaal, aantrekken van vogels en dieren, enz.
IJzer- en aluminiumoxiden = chemische verbindingen tussen ijzer (Fe) en aluminium (Al) enerzijds en zuurstof (O) anderzijds, (gewone roest is een ijzeroxide).
Poriën = bodemporiën zijn de ruimten, kanalen en scheuren in de grond, die gevuld zijn met water of lucht, afhankelijk van het werkelijke watergehalte van de grond

Kom in contact met onze dealers

Vind uw dealer

Op zoek naar een dealer in uw regio?
Zij helpen u graag verder!


Stel een vraag

Stel een vraag

Heeft u een vraag? Stel hem hier.